Het duizendjarig rijk de Bijbelse basis – deel II

Dit is het tweede deel van een serie van drie Bijbelstudies over de Bijbelse basis van de leer over het duizendjarig vrederijk. De leer dat Jezus na zijn wederkomst duizend jaar over deze aarde zal regeren, rust op drie peilers. (1) De profeten van het Oude Testament hebben het vrederijk aangekondigd. (2) Jezus en zijn apostelen gaan uit van een duizendjarig rijk en (3) het duizendjarig rijk wordt beschreven in Openbaring 20. In deze Bijbelstudie wordt besproken wat Jezus en de apostelen over het duizendjarig rijk hebben gezegd.

 

1.Jezus en de apostelen bevestigen dat er een letterlijk vrederijk komt

Zoals we in de vorige Bijbelstudie over de Bijbelse basis van het duizendjarig vrederijk hebben gezien, kondigden de profeten van het Oude Testament de komst van een letterlijk vrederijk aan. Daar zagen de Joden in de tijd van Jezus naar uit. Ze zagen uit naar de komst van de Messias en Zijn koninkrijk (Marcus 15:43; Lukas 23:51). Deze verwachting wordt in het Nieuwe Testament niet gecorrigeerd. Integendeel, hij wordt juist bevestigd.

De evangeliën

Tijdens de zwangerschap van Maria verschijnt er een engel van de Heere aan haar, hij legt haar uit dat Jezus op de troon van Zijn vader David zal zitten om voor eeuwig over het volk Israël te regeren (Lukas 1:31-33)[1].

Bij de geboorte van zijn zoon Johannes, profeteert Zacharias over Jezus. Jezus is de Messias. Hij zal het volk Israël verlossen van zijn vijanden, zodat zij zonder vrees God kunnen dienen (Lukas 1:68-75).

Jezus belooft de twaalf apostelen dat zij op twaalf tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël te besturen, te richten. Dat zal gebeuren in Zijn koninkrijk: “En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.” (Mattheüs 19:28). Zie ook Lucas 22:29,30.

Jezus zal het koninkrijk voor Israël herstellen

  • “Zij dan die samengekomen waren, vroegen Hem: Heere, zult u in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen? En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft, maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.” (Handelingen 1:6-8)

Na zijn opstanding is Jezus veertig dagen aan zijn discipelen verschenen. In deze periode heeft hij hen onderwezen over: “de dingen die het Koninkrijk van God betreffen” (Handelingen 1:3).

Naar aanleiding van het onderwijs van Jezus over het koninkrijk hadden de discipelen een vraag. Ze vroegen zich af of Jezus in hun tijd voor Israël het Koninkrijk zou herstellen. Net als alle Joden geloofden de discipelen dat wanneer de Messias zou komen, Hij het Koninkrijk voor Israël zou herstellen. Ze verwachten het door de profeten aangekondigde vrederijk, waarin de Messias als Koning van Israël over heel de wereld zou regeren. Ook na de opstanding hadden zij nog steeds deze verwachting. Dat blijkt uit de vraag die zij hier aan Jezus stellen: “zult u in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?” (Handelingen 1:6). De discipelen vergeestelijkten de oudtestamentische profetieën over het vrederijk dus niet, zoals veel christenen tegenwoordig doen.[2]

Jezus corrigeert de verwachting die achter de vraag van de discipelen zit niet. Hij zegt niet: “Snappen jullie het nog steeds niet, er komt geen letterlijk koninkrijk. Het koninkrijk wordt niet voor Israël hersteld. Al die profetieën over het komende vrederijk worden in deze tijd op symbolisch wijze vervuld in de kerk”.

Wat Jezus wel zegt is: “het komt u niet toe om de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft…”. (Handelingen 1:7) Dat er een letterlijk vrederijk zal komen, ontkende Jezus dus niet. Ook Jezus ging er net als zijn discipelen vanuit dat er een tijd zal komen waarin Hij het Koninkrijk voor Israël zal herstellen. De discipelen hoefden echter niet precies te weten wanneer dat zal gebeuren. Jezus wilde niet dat zij zich daarmee bezig zouden houden, zij moesten zich op dat moment richten op de taak die voor hen lag, op het verkondigen van het evangelie aan alle volken.

 Het onderwijs van Paulus in Romeinen 11

  •  “Ik zeg dan: heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet!” (Romeinen 11:1)

In Romeinen 9-11 legt Paulus uit dat er een gedeeltelijke verharding over het volk Israël is gekomen. Deze verharding is het gevolg van hun ongeloof. God heeft zich, vanwege hun ongeloof, tijdelijk van hen afgekeerd. God richt zich in deze tijd niet meer in de eerste plaats op het volk Israël. In plaats daarvan richt God zich nu vooral op de heidenvolken (Romeinen 9:24-31; Handelingen 11:18; 17:30). Op dit moment staat de gemeente, bestaande uit gelovige heidenen en gelovige Joden, centraal in Gods heilshandelen (Efeze 2:11-3:7). God doet dit om het volk Israël jaloers te maken (Romeinen 11:11-15). Door de gemeente worden de Israëlieten gewezen op de geestelijke rijkdom die hun deel had kunnen zijn, wanneer zij niet ongehoorzaam waren geweest. Dit moet het volk Israël tot inkeer brengen.[3]

In Romeinen 11 legt Paulus uit dat God het volk Israël niet heeft verstoten. Net als in het Oude Testament is het volk Israël nog steeds Gods volk. Paulus laat hier geen misverstand over bestaan: “…heeft God zijn volk verstoten? Volstrekt niet! (Romeinen 11:1). God heeft het volk Israël wel verhard vanwege hun hardnekkige ongeloof. Maar in de eerste plaats is deze verharding van het volk Israël slechts gedeeltelijk. Er is een overblijfsel onder het volk Israël dat wel gelooft (Romeinen 11:1-5). En in de tweede plaats is de verharding van het volk Israël slechts tijdelijk. Er zal een tijd komen dat God zich opnieuw over het volk Israël zal ontfermen. In die tijd zal heel het volk Israël tot geloof komen (Romeinen 11:23-26). Dat zal ook de tijd zijn waarin God de beloften die Hij aan hen heeft gegeven, zal vervullen. God doet in het Oude Testament geweldige beloften aan het volk Israël. Wanneer het volk Israël zich in de toekomst zal bekeren, zal Hij hen verlossen van hun vijanden en terugbrengen naar hun land. Daar zal Hij koning over hen zijn en hen zegenen.[4] Ook zal Hij hun zonden vergeven en Zijn Geest over hen uitstorten.[5] Deze beloften gelden op dit moment nog steeds. Dit wordt door Paulus benadrukt in Romeinen 11:25-29

  • “Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dit is het verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen. Zij zijn weliswaar wat het Evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen. Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.”

In Romeinen 11:29 legt Paulus uit dat de genadegaven die God aan het volk Israël gegeven heeft onberouwelijk zijn. Wat deze genadegaven zijn, wordt door Paulus op een rij gezet in Romeinen 9:4,5. In dit vers noemt Paulus acht dingen: de aanneming tot kinderen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst, de beloften, de vaderen en de Christus. Onder de beloften vallen ook alle profetieën over het vrederijk die God in het Oude Testament aan het volk Israël heeft gedaan. Ook deze beloften zijn onberouwelijk! God heeft deze ooit aan het volk Israël gegeven en Hij heeft er geen spijt van, Hij zal er niet op terugkomen. Niets kan God op andere gedachten brengen. Ook de ongehoorzaamheid van het volk Israël die tot op deze dag voortduurt, niet. “God is geen man, dat Hij liegen zou, of een mensenkind dat Hij ergens berouw over hebben zou. Zou Hij iets zeggen en het dan niet doen? Zou Hij spreken en het niet gestand doen?” (Numeri 23:19,20). Het beloofde vrederijk zal er dus komen, ook al is het volk Israël tot op de dag van vandaag ongehoorzaam.[6]

 Conclusie

 In de tijd van Jezus verwachtte het volk Israël de komst van de Messias en het vrederijk. In dit vrederijk staat het volk Israël centraal. De komst van het vrederijk is in de eerst plaats voor het volk Israël een troost. Het is de tijd van herstel voor Israël (Handelingen 1:6; 3:19-21; 15:16). Het volk Israël zal verlost worden van zijn vijanden, en weer een eigen koninkrijk krijgen met Jezus als koning.

Jezus ging er na Zijn opstanding nog steeds vanuit dat het door de profeten aangekondigde vrederijk er zou komen.

Ook Paulus ging er van uit dat wij de beloften uit het Oude Testament over het vrederijk en over het geestelijke en staatkundig herstel van het volk Israël letterlijk moeten nemen. God komt nooit terug op zijn beloften, ook niet op de beloften die Hij gedaan heeft aan het volk Israël

2. Wat hier tegen in wordt gebracht

Het koninkrijk van Jezus is niet van deze wereld

Maar zeggen sommige christenen, Jezus zei toch dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is? Hoe zit dat dan?

  •  “Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Als Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden overgeleverd zou worden, maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.” (Johannes 18:36,37)

Wat Jezus bedoelt, is dat Zijn koninkrijk niet op menselijke wijze gevestigd zal worden. Het koninkrijk van God zal niet op deze aarde gevestigd worden door het zwaard van zijn discipelen. Het zal niet door een vleselijke arm tot stand komen. Het zal rechtstreeks door God zelf gevestigd worden, wanneer Jezus terugkomt.[7] De woorden, “Niet van deze wereld“, en, “niet van hier”, betekenen dus, “niet door de mens, niet met menselijke middelen”. Met deze uitspraak ontkent Jezus niet wat hij op andere plaatsen heeft gezegd over de komst van een zichtbaar koninkrijk op deze aarde.

 Het koninkrijk van Jezus is een geestelijk koninkrijk in de harten van de mensen

Opnieuw werpen sommigen tegen: “Jezus zegt toch dat het koninkrijk van God in ons is. Het is een innerlijke zaak.” Zie Lukas 17:20,21[8]

 We hebben hierboven gezien dat Jezus geloofde in de komst van het door de oudtestamentische profeten aangekondigde vrederijk. Hij sprak over een zichtbaar koninkrijk op deze aarde, waarvan Hij de koning zal zijn. De discipelen zullen in de regering van dit koninkrijk een belangrijke rol spelen. Zij zullen heersen over de twaalf stammen van Israël (Lucas 22:30; Mattheus 19:28).

Dit door de oudtestamentische profeten aangekondigde koninkrijk wordt door Jezus in de evangeliën aan het volk Israël aangeboden. Net als Johannes de doper roept Jezus het volk Israel op om zich met het oog op de komst van dit koninkrijk te bekeren: “Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Mattheus 3:2; 4:17). Het koninkrijk was het volk Israël zeer nabij gekomen, want de koning van het beloofde vrederijk was op dat moment in hun midden (Lukas 17:21 NBG).

Maar voordat het door de profeten beloofde koninkrijk kon komen, moest het volk Israël zich eerst in zijn geheel tot God bekeren. Volgens de profeten van het Oude Testament gaat aan de komst van het koninkrijk de bekering van Israël vooraf. Zie bijvoorbeeld Deuteronomium 30:1-10; Jeremia 3:12-18; Hosea 14:2-10; Joel 2:12-27. Zie ook Handelingen 3:19-21.

Het grootste deel van het volk Israël weigerde zich echter te bekeren. Zij wilden Jezus niet als de Messias aanvaarden. Jezus legt in Mattheus 21 door middel van een gelijkenis uit dat het beloofde koninkrijk om die reden van hen afgenomen wordt. Uit het overige onderwijs van Jezus weten we echter dat het koninkrijk niet definitief van het volk Israël afgenomen is. Zoals Paulus in Romeinen 11:25,26 aangeeft, zal er een tijd komen dat heel het volk Israël zich zal bekeren. Daarop zal Jezus terug komen en het volk Israël zal alsnog het koninkrijk ontvangen dat zij bij de eerste komst van Jezus afgewezen hebben. Op dat moment breken voor Israel de tijden van verademing aan, waar Petrus over spreekt in Handelingen 3:19-21.

De zichtbare regering van Jezus op deze aarde, in de vorm van het door de profeten beloofde koninkrijk, is door de ongehoorzaamheid van het volk Israël tot op heden nog niet gekomen. Toch is dit koninkrijk op dit moment niet helemaal afwezig op aarde. De geestelijke dimensie van dit koninkrijk, die bestaat uit de regering van Jezus in de harten van de mensen, is op dit moment al wel op deze aarde waar te nemen. In die harten woont en werkt de Heilige Geest. Over deze geestelijke dimensie van het koninkrijk spreekt Jezus in de gelijkenissen uit Mattheus 13. Deze dimensie van het koninkrijk is waar te nemen in de kerk, overal waar het Woord van God gepredikt en geloofd wordt, in het bijzonder in de harten van de gelovigen. Aan de ene kant is het koninkrijk van God dus al op deze aarde, dat wil zeggen de geestelijke dimensie ervan. Maar aan de andere kant is het koninkrijk er nog niet, dat wil zeggen de volledige manifestatie ervan.

De regering van Christus in de harten van de mensen is nu al aanwezig, maar we zien nog niet dat Jezus voor allen zichtbaar op de troon van David zit, van waaruit hij met ijzeren staf regeert over alle volken.[9]

Daarom leert de Bijbel dat het koninkrijk er al is en dat het nog moet komen. We zijn als christenen al in het koninkrijk en we zijn er nog naar op weg. [10].

 De tegenstanders van de leer van een letterlijk vrederijk proberen om het onderwijs van Jezus over het Koninkrijk te vernauwen tot zijn onderwijs over de geestelijke dimensie van het Koninkrijk. Jezus zou, volgens hen, alleen in een geestelijk koninkrijk geloofd hebben. Hij zou de, door hen veronderstelde, “vleselijke”, voorstellingen van het volk Israël afgewezen hebben. Waaronder het idee dat er zo iets zou komen als een op deze aarde voor iedereen zichtbare regering van Christus vanuit Jeruzalem Tot deze conclusie kun je alleen komen door de Bijbelteksten waaruit blijkt dat Jezus uitging van de komst van een letterlijk duizendjarig rijk, te negeren.

Toetsvragen

1. Over welk koninkrijk hebben de discipelen het in Handelingen 1:6?
2. Waaruit blijkt dat Jezus net als de discipelen geloofde in de komst van het duizendjarige vrederijk? Gebruik bij je antwoord Handelingen 1:6
3. Wat heeft God door de profeten van het oude testament allemaal aan het volk Israël beloofd? Gebruik bij je antwoord voetnoot 238.
4. Wanneer zal God deze beloften aan het volk Israël vervullen?
5. In welk bijbelvers uit de Romeinenbrief staat dat God zich aan deze beloften zal houden en er nooit op terug zal komen?
6. Wat bedoelt Jezus wanneer hij in Johannes 18:36,37 zegt dat Zijn koninkrijk niet van deze wereld is?
7. Leg uit in welke zin het koninkrijk van God op dit moment al op aarde is?
8. Leg uit in welk zin het koninkrijk van God nog moet komen?
 

[1] De regering van Jezus begint tijdens het duizendjarig rijk en wordt daarna voortgezet op de nieuwe hemel en aarde. Zie de inleiding van Bijbelstudie 74A.

[2] En Jezus ook niet. Anders zouden zijn discipelen na veertig dagen onderwijs over het koninkrijk deze vraag niet gesteld hebben!

[3] Wanneer het volk Israël tot inkeer komt zal ze deze geestelijke rijkdom, die de gemeente op dit moment al bezit, ook deelachtig worden. Daarnaast zullen hen ook nog vele andere, materiele zegeningen ten deel vallen. Zie ook voetnoot 231 van de vorige Bijbelstudie.

[4] Er zijn in het oude testament heel veel profetieën te vinden waarin dit aan het volk Israël wordt beloofd. Vrijwel alle profeten van het oude testament hebben over deze, “tijden van verkwikking”, voor het volk Israël geprofeteerd (Handelingen 3:19-21) .  Een aantal voorbeelden: Jesaja 60; Jeremia 30,31; Ezechiel 36,37; Hosea 11:8-11; 14:2-10; Joel 2:15-27; Amos 9:11-15; Obadja :17-21; Micha 5; Zefanja 3:11-20; Zacharia 8.

[5] Zie bijvoorbeeld Jeremia 31:31-34; Ezechiël 36:25-27; Joel 2:28,29; Micha 7:18-20 en Zacharia 12:9-13:1

[6] Dat het vrederijk moet komen kunnen we ook nog op een ander manier afleiden uit  Romeinen 11. Paulus herhaalt in Romeinen 11 de grote lijn van de oudtestamentische profetie. De oudtestamentische profeten kondigden een tijd aan waarin Israël tot bekering zal komen (Joël 2:12-27; Zacharia 12:9-14). Vervolgens zal het volk Israël hersteld worden in het land (Jesaja 54; 65:17-25; Ezechiël 37:21-28; Amos 9:11-15; Zacharia 8 ). Als gevolg van dit herstel van het volk Israel in het land, zal heel de wereld gezegend worden. Door het volk Israel zullen de heidenen God leren kennen. De kennis van God zal verspreid worden over heel de aarde(Jesaja 2:1-5; Jesaja 9:1-9; Zacharia 8:20-23; 14:16). Paulus herhaalt in Romeinen 11 deze grote lijn die de profeten in het oude testament schetsten. Ook hij spreekt hier over een tijd waarin het volk Israel tot bekering zal komen. “En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten…Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat ervoor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal heel Israël zalig worden, zo als geschreven staat: de Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.” (Romeinen 11:23,25,26).En Paulus verwachtte net als de oudtestamentische profeten dat als gevolg van deze bekering van het volk Israel alle volken rijk gezegend zullen worden. Het zal zelfs leven uit de dood betekenen voor de volken. Want op het vrederijk zal de eeuwigheid  volgen waarin er geen dood meer zal zijn. “Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en het feit dat zij achteropkomen rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!…Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?” (Romeinen 11:12,15)

[7] Zie Daniel 2:31-35. De steen die het beeld vernietigd is het koninkrijk van God dat aan het einde der tijden zal komen. Jezus zal bij zijn komst de macht van de heidenen breken en zijn koninkrijk op aarde vestigen. Zoals de steen heel de wereld vervult, zal Jezus koninkrijk de hele aarde omspannen. De steen komt los zonder mensenhanden. Daarmee wordt benadrukt dat Gods koninkrijk zonder hulp van de mens op aarde gevestigd wordt. Het koninkrijk van God wordt niet op aarde gevestigd zoals de koninkrijken van mensen. Het wordt op aarde gevestigd door het rechtstreekse ingrijpen van God. “in die dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen…Daarom hebt u gezien dat, niet door mensenhanden, uit de berg een steen werd afgehouwen…” (Daniel 2:44,45)

[8] De laatste zin van dit Bijbelvers kan ook vertaald worden met: “En men zal niet zeggen: zie hier of zie daar, want, zie het Koninkrijk van God is in het midden van u”.

Zie de voetnoot bij dit vers in de HSV. Jezus wijst de Farizeeën op het feit dat het koninkrijk van God erg dichtbij was, want de koning, Jezus, was in hun midden.

In Lucas 17:20-24 weerlegt Jezus een aantal verkeerde denkbeelden over de komst van het Koninkrijk. Zie ook Mattheus 24:23-27. (1) Wanneer het vrederijk zal komen is niet te berekenen. (2) Ook moeten de Joden niet denken dat het zich over de aarde zal verbreiden zoals andere koninkrijken. Doormiddel van een sterk man die een groep mensen om zich heen verzamelt, met hen optrekt vanuit zijn legerbasis en de macht grijpt. Zoals bijvoorbeeld Absalom de zoon van David probeerde (2 Samuel 15:7-12).  Het is daarom ook niet mogelijk om te zeggen zie hier of zie daar is de verlosser van Israël, laten we ons bij hem aansluiten om samen met hem op te trekken. De Messias houdt zich niet schuil in de woestijn met zijn leger zoals David en zijn mannen deden toen zij op de vlucht waren voor Saul. En hij zal ook niet te vinden zijn verborgen afwachtend in een binnenkamer op het geschikte moment om de macht naar zich toe te trekken. Zoals koning Joas die verborgen werd gehouden in de bergplaats van de bedden (2 Koningen 11). Jezus corrigeert in deze verzen deze verkeerde voorstelling van zaken. Op deze wijze zal de komst van het vrederijk niet waarneembaar zijn. Dat betekent niet dat er helemaal niets te zien is. Heel de wereld zal Jezus zien wanneer Hij terugkomt. Plotseling zal hij er zijn met zijn hemelse legerscharen. Zoals een bliksemschicht die vanuit het oosten komt en zichtbaar is tot in het westen (Lukas 17:22-24; Mattheus 24:29-31).

[9] Het is belangrijk om het bovenstaande bij het lezen van het nieuwe testament, in het bijzonder de evangeliën, in gedachten te houden. Het koninkrijk wordt door Jezus in de evangeliën aan het volk Israël aangeboden, maar het volk Israël verwerpt dit aanbod. De zichtbare manifestatie van het koninkrijk zal daarom nog een tijd op zich laten wachten. Om die reden vinden we teksten waarin gezegd wordt dat het Koninkrijk er op dat moment al was, het was er in de persoon van Jezus de Koning van het beloofde koninkrijk (Lukas 17:21; Johannes 18:37; Lukas 19:38; Mattheus 2:2). Of dat het op het punt stond om geopenbaard te worden (Mattheus 12:28). Namelijk wanneer het volk Israel zich zou bekeren en de Koning van het beloofde koninkrijk zou erkennen. En we vinden teksten waarin we lezen dat het koninkrijk nog moet komen (Mattheus 6:10; Mattheus 25:34; Mark 14:25; Lukas 13:28; Lukas 19:12). Het beloofde koninkrijk was wel dicht bij gekomen in de persoon van Jezus maar het was er nog niet. Eerst moest het volk Israël zich in haar geheel tot God bekeren en Jezus erkennen. Het is daarnaast ook belangrijk om in de gaten te houden dat de geestelijke dimensie van het koninkrijk, de onzichtbare regering van Jezus in de harten van hen die zijn naam belijden, er op dit moment al wel is. Over deze geestelijke dimensie van het koninkrijk die op dit moment al wel op aarde waar te nemen is wordt gesproken in teksten zoals Mattheus 13; Romeinen 14:17; 1 Korinthe 4:20; Kolossenzen 4:11; 1 Thessalonicenzen 2:12; 2 Thessalonicenzen 1:5; 1 Timotheus 1:17; 1 Timotheus 6:15; Hebreeën 12:28.

[10] Er zijn Bijbelteksten die zeggen dat wij als christenen al in het koninkrijk zijn en er zijn Bijbelteksten die zeggen dat wij op weg naar het koninkrijk zijn. We zijn overgebracht in het koninkrijk (Kolossenzen 1:13) en we zijn op weg naar het koninkrijk (Handelingen 14:22; 2 Petrus 1:11)