24. Wat gebeurt er als een christen zondigt

Voor we antwoord geven op die vraag, moeten we eerst stilstaan bij het feit dat een christen kan zondigen.

+ Een christen kan zondigen

Iedere christen struikelt regelmatig.

“Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet.” (1 Johannes 1:8)

“Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet.” (1 Johannes 1:10)

+ Een christen kan niet in zonde blijven leven

God zegt:

– Zullen wij bij de zonde blijven?

Volstrekt niet.  (Rom. 6:1,2)

– Zondigt niet meer.  (Joh. 8:11)

– Leg dan af. (1 Petrus 2:1)

– Legt af. (Efeze 4:17 t/m 5:5)

– Dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. (1 Joh. 2:1)

– Legt dus af alle vuilheid en alle uitwas van boosheid. (Jakobus 1:210

Echter!

Je kunt als christen wel een worsteling met bepaalde zonden hebben. Je wilt het niet, maar je doet het toch. Je vecht er tegen, maar het is je soms de baas.  (Romeinen 7:14-26, speciaal :15 en :19). De Bijbel spreekt over de worsteling met de zonde (Hebr. 12:4).

Zie uit de serie Bijbelstudies over de praktijk van het christenleven de Bijbelstudies over “worsteling met de zonde” en over “Hoe te leven uit de kracht van God”

Je kunt wel struikelen, en de Bijbel zegt ook dat dit geregeld zal gebeuren (1 Johannes 1:8,10), Maar je kunt er niet in blijven leven[1]. Je moet er tegen strijden, de zonde verwerpen, als je gestruikeld bent de zonde belijden. Opstaan en weer verder gaan.

+ Wat gebeurt er als je als christen zondigt?

Dan gebeuren er vier dingen.

(1)  De gemeenschap met God wordt verstoord

 

Er komt verwijdering tussen jou en God.  Die zonde staat tussen jou en God in. Jesaja 59:1,2

Je wordt beschuldigd door je geweten. Gods Geest is bedroefd (Efeze 4:30). Je verliest de volheid van Gods Geest, je raakt je vrede en blijdschap kwijt.

Hoe reageert God als je zondigt?

Wordt Hij direct kwaad? Nee, Hij reageert met droefheid, met verdriet, met pijn in het hart.  “bedroeft” (Efeze 4:30)

(2)  Gods Geest begint je aan te spreken op die zonde

Gods Geest waarschuwt je, Hij begint je te overtuigen van zonde op dat punt (Johannes 16:8). Dat doet Gods Geest met de bedoeling om je tot belijdenis van die bepaalde zonde te brengen. Dat je de zonde als zonde erkent, het tegenover God belijdt en je er van afkeert en er tegen strijdt.

God laat een gelovige niet zomaar afdwalen en Hij laat je ook niet zomaar doorgaan met zondigen. Hij stuurde Nathan naar David. (2 Sam. 11:1 t/m 12:13). Hij stuurde zijn profeten naar Israel, die het terugriepen “vroeg en laat” (2 Kron. 36:15). Adam en Eva liepen weg voor God, toen ze gezondigd hadden, maar God ging achter hen aan. Hij sprak hen aan: “Adam waar ben je . .. wat heb je gedaan?” (Gen. 3:8-10). God heeft zijn Geest in onze harten uitgestort om ons te waar­schuwen en te overtuigen van zonde wanneer dat nodig is.

(3) God roept je terug

– “Komt toch”  (Jesaja 1:18).

– “Keer weder … Ik zal u niet donker aanzien … alleen erken uw ongerechtigheid” ( Jeremia 3:12,13 )

God roept de zondaar terug naar Hemzelf. Als je gezondigd hebt, moet je niet weglopen van God, maar juist naar Hem toe gaan. Want bij Hem is vergeving. (Psalm 130:4)

(4)  Als we koppig zijn kan God ons tuchtigen

“Heden indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet”

(Hebreeën. 3:7,8,15 en 4:7)

Als God ons ergens telkens weer op aanspreekt en we gaan daar niet op in, we duwen het weg, we blijven het goedpraten of ontken­nen, dan zal God ons tuchtigen. Dat zal Hij doen als we niet naar het waarschuwen van zijn Geest luisteren.

Dat staat bijvoorbeeld in Hebreeën 12:4-11.

– “de tuchtiging des Heren”  (:5)

– “als gij door Hem bestraft wordt” (:5)

– “wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here” (:6)

– “Hij kastijdt iedere zoon” (:6)

– “opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid” (:10)

Hier is sprake van tuchtiging, tuchtigen, bestraffen. Daar hebben wij als christenen nog steeds mee te maken. Het gaat hier echter niet om vergelding, maar om correctie.

Met straf als vergelding hebben wij niets meer te maken. De Here Jezus heeft die straf gedragen, zodat wij die niet meer hoeven dragen. De straf was op Hem (Jesaja 53:5). Hij heeft betaald, zodat wij niet meer hoeven te betalen. Hij doet ons niet meer naar onze zonden en vergeldt ons niet meer naar onze ongerechtigheden (Psalm 103:10).

We hebben nog wel te maken met straf als correctie. Zie bv. Hebr. 12:5. Er is ver­schil tussen straf als vergelding en als correctie. Bij straf als vergel­ding krijg je loon naar werken, dan krijg je wat je ver­dient. Daar gaat het om recht. Bij straf als correctie gaat het niet om vergelding, het gaat daar niet om recht, de bedoeling is opvoedkundig, pedagogisch. De strafmaat wordt niet bepaald door de ernst van de overtreding, de strafmaat wordt bepaald door de vraag hoeveel en hoe moet ik straffen om hem of haar tot inkeer te brengen.

“opdat wij deel krijgen aan zijn heiligheid”  Hebr. 12:10

Daar is het God om te doen. Daarom tuchtigt Hij, indien nodig, elk van zijn kinderen.

Als we koppig zijn zal God ons ‘op onze vingers tikken’. Dat kan ver gaan.

Zie 1 Korintiers 11:17-34.

“onder het oordeel des Heren, worden wij getuchtigd” (:32)

“daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen” (:30)

“opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden” (:32)

“indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet in het oordeel komen” (:31)

Het gaat hier om tuchtiging (1 Korintiers 11:32), om straf als correctie.

Het gaat hier om christenen, die ernstige zonden bedreven, terwijl ze toch deelnamen aan het avondmaal.

-Er was ernstige verdeeldheid en er waren twisten in de gemeente. (partijschappen , 1 Kor. 11:17,18 en twisten 1 Kor. 1:11-12; 3:3-4).

-De rijken beschaamden de armen door bij de gemeentelijke liefdemaaltijden[2] voor de ogen van de armen hun eigen meegebrachte eten op te eten zonder de armen hierin te laten delen. Het gevolg was dat de één hongerig was en de ander dronken (1 Kor. 11:21,22).

-Individualisme bij de liefdemaaltijd, men wachtte niet op elkaar (1 Kor. 11:21 en :33).

-Dro­n­kenschap aan het avondmaal, in de gemeente (1 Kor. 11:21b).

Door zo te handelen onderscheidden de christenen het lichaam van Christus niet. Er is maar één lichaam van Christus, waar wij allen deel van uitmaken. Partijschap gaat daar tegenin. Als leden van dat ene lichaam, moeten de leden voor elkaar zorgen (1 Kor. 12:25). Alleen voor jezelf zorgen en de ander hongerig laten, gaat tegen het wezen van het lichaam van Christus, tegen het wezen van de gemeente van Jezus Christus, in. Hetzelfde geldt voor individualisme. Op die manier aan het avondmaal gaan kan niet, het avondmaal dat spreekt immers van het voor ons verbroken lichaam van Christus. Door zo, met deze zonden, deel te nemen aan het avondmaal, wordt het avondmaal en de gedachtenis van de Here Jezus onteerd. De genoemde zonden zullen de tuchtiging van de Heer oproepen, als men er in volhardt. Volharden in dergelijke zonden en tegelijkertijd aan het avondmaal gaan, zal zeker de tuchtiging des Heren oproepen.

God tuchtigt ook hier weer niet als vergelding. Hij doet het, opdat die christenen: “niet met de wereld veroordeeld zouden worden”. (1 Kor. 11:32)

“tot verderf van hun vlees, opdat hun geest behouden worde in de dag des Heren” (1 Kor. 5:5b) Zover kan Gods tuchtiging gaan.

De manier om de tuchtiging van God te ontlopen of te stoppen, is om “onszelf te oordelen” (1 Kor. 11:31,28). We moeten de zonde in ons leven serieus nemen, deze onder ogen zien, de zonde belijden en ons daarvan afwen­den.

-“wees niet als een muildier” Psalm 32:8,9

-“laat u terechtbrengen”  2 Kor. 13:11

-“door hen die erdoor geoefend worden” (Hebreen 12:11)

Sommigen worden wel getuchtigd, maar laten er zich niet door oefenen.

Hoe zit het met ons?

-God laat niet met zich spotten.

“Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie op (de akker van) zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op (de akker van) de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Galaten 6:7).

Als wij welbewust, ondanks Gods waarschuwingen, tegen de geboden van de Heer ingaan, zullen we God “tegenkomen”. Want God laat niet met zich spotten.

Zie verder de studie over de Vreze des Heren (http://www.honderdbijbelstudies.nl/de-leer-over-god/de-vreze-gods/ ).

De vreze des Heren is letterlijk de Here vrezen, het is vrezen om te blijven zondigen. Het is het vrezen voor de tuchtiging van God.

+  Zonde verbreekt onze band met God niet

Op het moment dat wij ons geloof op de Here Jezus stelden, werden we wedergeboren. We werden kinderen van God (Gal. 3:26). De vader-kind relatie tussen ons en God blijft intact, ook als we gezondigd hebben. De relatie wordt wel verstoord, maar wordt niet verbroken.

We hoeven de liefde van God niet te verdienen. God hield al van ons toen wij nog onbekeerde mensen waren, toen wij nog zondaren en vijanden van Hem waren. Toen al, ondanks ons gedrag op dat moment, heeft hij zijn liefde jegens ons bewezen (Romeinen 5:8).

God heeft ons aanvaard, zoals we zijn (Romeinen 15:7, “zoals ook Christus ons aanvaard heeft”). En Hij werkt eraan om ons te maken zoals Hij ons hebben wil (Hebr. 12:4-11, speciaal :10).

God reageert zoals een aardse vader reageert op een kind dat in de fout gaat[3]. Hij heeft er verdriet over. Hij waarschuwt het kind en als het kind koppig is zal Hij het tuchtigen, maar dat alles met de bedoeling om het terug te brengen op het goede pad. De enige zorg van de vader is: ”Hoe krijg ik hem of haar weer op het rechte pad.”

Hebreeën 12:4-11 staat in het kader van de vader-kind relatie. We zijn door het geloof kinderen van God geworden (Gal. 3:26). En God behandelt ons als zonen (Hebr. 12:7). Daarom tuchtigt Hij ons.

God is niet een God met een grote stok die klaar staat om ons te slaan op het moment dat we het geringste foutje maken.

“Gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoon­schap, door welke wij roepen: Abba Vader” (Romeinen 8:15). Dit wordt gezegd over de zonen Gods, over de christenen.

Jij bent niet Gods slaaf en God is niet jouw slavendrijver. God is je hemelse vader. God is je “Abba”, dat is je “papa”. Abba is het meest intieme woord dat je tegen je vader kan zeggen. Dat kan alleen een kind tegen zijn vader zeggen.

God begrijpt je strijd met de zonde. Van Jezus staat geschreven: “Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan meevoelen met onze zwakheden, maar één die in alle opzichten op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder  te zondigen”  (Hebreen. 4:15).

+ De relatie wordt hersteld door het belijden van onze zonden

“Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” (1 Johannes 1:9)

We moeten onze zonden belijden tegenover God. Belijden is tegen God erkennen dat je op dat punt gezondigd hebt. Erkennen dat je fout was. En als jij belijdt, dan zal God je vergeven en reinigen.

Zie, uit de serie Bijbelstudies over de praktijk van het christenleven, de Bijbelstudie over het belijden uit je zonden: “Wat je moet doen als je gezondigd hebt”.

[1] In 1 Johannes 3:6 staat “Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.” Dat betekent niet dat een christen niet meer kan zondigen of niet meer zondigt. Want in dezelfde brief heeft Johannes juist geschreven dat geen enkele christen zonder zonde is (1 Johannes 1:8,10). En opnieuw in dezelfde brief heeft Johannes gezegd wat een christen moet doen als hij struikelt en zondigt (1 Johannes 1:9 en 1 Johannes 2:1,2).

    [2] De eerste christenen waren gewend om liefdemaaltijden te houden. Dat was een echte maaltijd. Aan het einde van die maaltijd werd dan het avondmaal gehouden. De normale gang van zaken was dat de rijken eten meebrachten en het dan met ieder deelden.

“liefdemaaltijden” / Judas :12a

[3]“God doesn’t only love us, when we are zooming along some great  spiritual plain. He loves us still after we said something totally stupid, after we sinned. His love is still there cal­ling us back, drawing us back.” (George Verwer)