De gemeentetucht Deel I: tucht op moreel gebied

 Inleiding

De Bijbel draagt ons op om de tucht in de gemeente te handhaven. Ernstige zonde en valse leer mogen niet getolereerd worden. In deze bijbelstudie wordt de uitoefening van tucht op moreel gebied besproken. In de volgende bijbelstudie zullen we stil staan bij de tucht op leerstellig gebied.

1. De Bijbel draagt ons op om tucht uit te oefenen

  •  “En doe de kwaaddoener uit uw midden weg.” (1 Korinthiers 5:13)
  • “En als hij ook niet naar de gemeente luistert, laat hij dan voor u als de heiden en de tollenaar (Mattheus 18:17)

In de Bijbel wordt ons opgedragen om op te treden tegen gemeenteleden die in openlijke zonde leven. Het gaat daarbij om ernstige zonden die voor iedereen zichtbaar zijn. Tegen verborgen zonden kan de gemeente uiteraard niet optreden. Als deze gemeenteleden na herhaalde vermaning niet tot inkeer komen, moet de broederlijke omgang met hen worden verbroken.

Openlijke zonde moet bestraft worden.

  • “Wijs hen die zondigen, in tegenwoordigheid van allen terecht, opdat ook de anderen vrees zullen hebben.” (1 Timtheus 5:20)

In het Nieuwe Testament vinden we verschillende voorbeelden van zonde in de gemeente waartegen opgetreden moest worden. We zullen twee bijbelgedeelten bespreken: 1 Korinthe 5:1-13 en 2 Thessalonicezen 3:6-5.

Een geval van hoererij

In 1 Korinthe 5:1-13 lezen we over een geval van hoererij in de gemeente te Korinthe. Er was in deze gemeente een man die samenleefde met de vrouw van zijn vader. “Men hoort algemeen dat er hoererij onder u voorkomt, en wel zo’n vorm van hoererij waarvan zelfs onder de heidenen geen sprake is, namelijk dat iemand de vrouw van zijn vader heeft.” (1 Korinthe 5:1).

Paulus draagt de Korinthiërs op deze man uit de gemeente te zetten. “Maar nu heb ik u geschreven dat u zich niet moet inlaten met iemand die, terwijl hij een broeder wordt genoemd een ontuchtpleger is, of een hebzuchtige, of een afgodendienaar of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover. Met zo iemand moet u zelfs niet eten…En doe de kwaaddoener uit uw midden weg.”  (1 Korinthe 5:11-13)

Een geval van weigeren om te werken

In 2 Thessalonicenzen 3:6-15 lezen we over mensen die niet wilden werken en op kosten van anderen leefden. “En wij bevelen u, broeders, in de Naam van onze Heere Jezus Christus, dat u afstand neemt van iedere broeder die ongeregeld wandelt en niet naar de overlevering die hij van ons ontvangen heeft…Want wij horen dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, zij werken niet, maar zijn bezig met nutteloze dingen. Zulke mensen bevelen wij en sporen wij namens onze Heere Jezus Christus aan dat zij in alle rust aan het werk gaan en hun eigen brood eten. Als iemand niet gehoorzaam is aan ons woord door middel van deze brief, maak hem als zodanig bekend en laat u niet met hem in, opdat hij tot inkeer komt. En beschouw hem niet als een vijand, maar wijs hem terecht als een broeder” (2 Thessalonicenzen 3:6,11,12,14,15)

 Paulus draagt de Thessalonicenzen op het contact met deze mensen te verbreken wanneer zij niet willen luisteren. “wij bevelen .. dat u afstand neemt …”,  “Laat u niet met hem in …”

2. Het uitoefenen van tucht is de taak van de ouderlingen en de gehele gemeente

In de eerste plaats is de uitoefening van de tucht een taak voor de ouderlingen[1]. Een andere naam voor ouderlingen is opzieners (Titus 1:5,7; Filippenzen 1:1). Als ‘opzieners’, oefenen de oudsten toezicht uit op de gemeente. Als het mis gaat, is het hun taak om in te grijpen. Het is daarom ook de taak van de oudsten om in te grijpen bij ernstige zonde of valse leer in de gemeente.

De uitoefening van tucht  is niet uitsluitend een zaak van de ouderlingen. Uit bijbelgedeelten zoals Mattheus 18:15-17 kunnen we opmaken dat de hele gemeente erbij betrokken is. [2]. Dit Bijbelgedeelte wordt in het volgende punt besproken.

3. De stappen die gevolgd moeten worden

Het uitoefenen van tucht moet zorgvuldig gebeuren. Voordat iemand uit de gemeente gezet wordt, moet hij eerst de kans krijgen om zich van zijn zonde te bekeren. In Mattheus 18:15-17 wordt de procedure die gevolgd moet worden beschreven.

  • “Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Indien hij niet luistert, neem dan nog een of twee met u mede, opdat op de verklaring van twee getuigen of van drie elke zaak vast sta. Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.” (Mattheus 18:15-17 NBG)[3]

Vier stappen

Er worden in Mattheus 18:15-17 vier stappen beschreven die bij de uitvoering van de tucht genomen moeten worden.

(1) De eerste stap is dat de broeder die zijn medebroeder ziet zondigen naar hem toegaat en hem persoonlijk terechtwijst. “Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen”. (:15)  Dit is niet alleen de taak van de ouderlingen, maar van elk gemeentelid. Zie ook Galaten 6:1 en 1 Johannes 5:16.

(2) Als dat niet helpt, moet hij één of twee andere gemeenteleden in vertrouwen nemen en samen met hen opnieuw met deze broeder spreken. “Indien hij niet luistert, neem dan nog één of twee met u mede” (:16 ). Het is verstandig daarvoor mensen met gezag en aanzien in de gemeente uit te kiezen, bijvoorbeeld één of meerdere van de ouderlingen.
(3) Als de broeder die zondigt dan nog niet wil luisteren, wordt het een zaak van de hele gemeente. “Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente” (:17).

(4) Als de broeder die zondigt daarna nog niet tot inkeer komt, moet hij uit de gemeente gezet worden, en dienen de gemeenteleden het contact met hem te verbreken. “Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar.” (:17). Het komt er op neer dat je de ander niet meer als een medechristen behandelt. Je verbreekt de broederlijke omgang.

 Deze procedure moet om twee redenen gevolgd worden

In de eerste plaats moet de broeder die zondigt, voordat hij uit de gemeente verwijderd wordt, de kans krijgen om zich van zijn zonde te bekeren. Als gemeente moeten we gericht zijn op herstel van de broeder die in zonde is gevallen. “Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige overtreding komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen in een geest van zachtmoedigheid…” (Galaten 6:1). We willen het liefst dat hij tot inkeer komt, zijn zonde inziet en in de gemeente blijft.

In de tweede plaats wordt door het volgen van deze procedure voorkomen dat iemand slechts op basis van een gerucht uit de gemeente gezet wordt. Voordat de hele gemeente ingelicht wordt, hebben er op z’n minst twee mensen met de zondigende broeder gesproken. Als tenslotte bij stap 3 de hele kwestie in het openbaar met de gemeente besproken wordt, zijn er minimaal twee mensen die kunnen getuigen van de ongezeglijkheid van de broeder die in zonde is gevallen. “opdat op de verklaring van twee getuigen of van drie elke zaak vast sta” (Mattheus 18:16. NBG). Zie ook 1 Timotheus 5:19[4].

4. De tuchtmaatregelen

Tegen een broeder of zuster die niet wil luisteren moet de gemeente optreden.

Het volgende moet gedaan worden:

  • De gemeente moet ingelicht worden.

De broeder of zuster moet ten overstaan van de hele gemeente terecht gewezen worden.

  • “Wijs hen die zondigen, in tegenwoordigheid van allen terecht, opdat ook de anderen vrees zullen hebben.” (1 Timotheus 5:20)
  • “Als hij niet naar hen luistert, zeg het dan tegen de gemeente…” (Mattheus 18:17)
  • “Als iemand niet gehoorzaam is aan ons…maak hem als zondanig bekend…En beschouw hem niet als een vijand, maar wijs hem terecht als een broeder” (2 Thessalonicenzen 3:14,15)
  • De gemeente moet duidelijk maken dat hij niet meer welkom is bij de gemeentesamenkomsten.
  • “…En doe de kwaaddoener uit uw midden weg.” (1 Korinthe 5:13)
  • De gemeenteleden moeten de broederlijke omgang met hem verbreken.

Dat betekent dat de gemeente niet meer op dezelfde wijze met deze broeder omgaat zoals voorheen. Er moet afstand bewaard worden. Hij is een buitenstaander geworden.

  • “Maar nu heb ik u geschreven dat u zich niet moet inlaten met iemand die, terwijl hij een broeder wordt genoemd, een ontuchtpleger is, of een hebzuchtige, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover. Met zo iemand moet u zelfs niet eten.” (1 Korinthe 5:11)
  • “En wij bevelen u, broeders, in de Naam van onze Heere Jezus Christus, dat u afstand neemt van iedere broeder die ongeregeld wandelt…” (2 Thessalonicenzen 3:6)
  • “…laat u niet met hem in, opdat hij tot inkeer komt.”(2 Thessalonicenzen 3:14)

We moeten ons niet meer met hem inlaten, niet meer met hem omgaan als medechristen, afstand van hem nemen[5].

 5. Het uitoefenen van de tucht moet met de juiste gezindheid gedaan worden

Het moet met zachtmoedigheid en in nederigheid gebeuren. “Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige overtreding komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt.”  (Galaten 6:1)

Het uitoefenen van tucht moet niet onnodig hard gedaan worden, het moet geschieden in een geest van zachtmoedigheid.

Het is niet de bedoeling dat we ons vijandig tegenover de persoon die gezondigd heeft opstellen: “En beschouw hem niet als een vijand, maar wijs hem terecht als een broeder”  (2 Thessalonicenzen 3:15). Het moet ook gebeuren in nederigheid. We moeten beseffen dat ook wij mensen zijn die in zonde kunnen vallen wanneer wij verzocht worden. “Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt”  (Galaten 6:1). We moeten ons niet verheffen of beter voelen dan de broeder die we terecht proberen te helpen. We zijn niet boos, maar bedroefd (1 Korinthe 5:2).

6. Het tweevoudig doel van de tucht

Door het toepassen van tucht proberen we als gemeente om de persoon die in zonde gevallen is te helpen. We proberen hem op deze manier tot inkeer te brengen. Daarnaast is de uitoefening van de tucht bedoeld om de gemeente te beschermen.

Tot inkeer brengen

  • “… opdat hij tot inkeer komt” (2 Thessalonicenzen 3:14).

 Door het toepassen van tucht hopen we dat de broeder of zuster die in zonde gevallen is tot inkeer komt. We hopen dat hij zijn zonde erkent en zich er van bekeert.

Zodra dat gebeurt moeten we niet nalaten om hem te vergeven en te bemoedigen. En moeten we hem opnieuw in liefde in de gemeente opnemen: “Voor zo iemand is die straf, die door velen is opgelegd, genoeg geweest. Zodat u hem daarentegen liever moet vergeven en bemoedigen, opdat zo iemand niet misschien door al te grote droefheid wordt verteerd. Daarom verzoek ik u dat u uw liefde voor hem weer bevestigt.” (2 Korinthe 2:6-8)

Beschermen van de gemeente, van de andere christenen

  • “…Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt? Verwijder dan het oude zuurdeeg, opdat u een nieuw deeg zult zijn…Laten wij dus feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosaardigheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid…En doe de kwaaddoener uit uw midden weg” (1 Korinthe 5:6,7,8,13)
  • “Dwaal niet: slecht gezelschap bederft goede zeden” (1 Korinthe 15:33)

Het uitoefenen van de tucht op moreel gebied is ook bedoeld om de gemeente te beschermen. In 1 Korinthe 5:1-13 vergelijkt Paulus de invloed van hen die openlijk in zonde leven met de werking van zuurdeeg. “Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt? Verwijder dan het oude zuurdeeg, opdat u een nieuw deeg zult zijn.”  (1 Korinthe 5:6,7). Als je een beetje zuurdeeg toevoegt aan een nieuw deeg, wordt het nieuwe deeg daar op den duur helemaal zuur van. Zoals  zuurdeeg geleidelijk het hele deeg zuur maakt, zo beïnvloedt iemand die in zonde leeft geleidelijk aan de hele gemeente ten kwade. “Dwaal niet, slecht gezelschap bederft goede zeden” (1 Korinthe 15:33). Als een bepaalde zonde getolereerd wordt in de gemeente zal deze steeds verder om zich heen grijpen.

Daarom moet er streng opgetreden worden tegen ernstige, openlijke zonden. Zo wordt voorkomen dat deze zonden steeds meer greep krijgen op de gemeente.

Hoe in een gemeente met zonde omgegaan wordt geeft een signaal af aan de individuele gemeenteleden. Laten we als voorbeeld ongehuwd samen wonen nemen. Wanneer de gemeente dit tolereert en er niet tegen optreed, zal dit op den duur de gewoonte worden in de gemeente, net als in de wereld om ons heen. Maar als de gemeente hier streng en consequent tegen optreedt, wordt voorkomen dat dit net als in de wereld een gewoonte wordt. “Wijs hen die zondigen, in tegenwoordigheid van allen terecht, opdat ook de anderen vrees zullen hebben.” (1 Timotheus 5:20) Optreden tegen zonden leidt tot een gezonde vrees onder de gemeenteleden. Een gezond ontzag voor God, dat ons ervan weerhoudt om te zondigen. [6]

7. Er is moed voor nodig

De uitoefening van tucht is vaak een zeer pijnlijk proces. Er is moed voor nodig om Gods Woord op dit punt te gehoorzamen. Er is al het verdriet over medegelovigen die de zonde niet willen erkennen. En dan moet je hen ook nog uit de gemeente zetten en de broederlijke omgang met hen verbreken. Soms gaat het zelfs om familieleden en vrienden. Toch moet het gebeuren, we mogen er niet voor weglopen.

Toetsvragen

 

1. Welke twee vormen van tucht zijn er?
2. Noem twee voorbeelden uit de Bijbel van tucht op moreel gebied.
3. Wie is er verantwoordelijk voor de uitoefening van de tucht in de gemeente?
4. Beschrijf de procedure die gevolgd moet worden bij de uitoefening van tucht op moreel gebied.
5. Waarom moeten we  bij de uitoefening van de tucht op moreel gebied de procedure uit Mattheus 18:15-17 volgen?
6. Hoe moet de gemeente optreden tegen een broeder of zuster die niet wil luisteren?
7. Leg uit in welke gezindheid de tucht uitgeoefend moet worden.
8. Waarom moeten wij ons niet verheven voelen boven iemand die in zonde is gevallen?
9. Waarom moet er tucht uitgeoefend worden in de gemeente op moreel gebied?
10. Beschrijf de zuurdeegwerking van de zonde in een gemeente.

[1] Zie Bijbelstudie 53 over de oudsten en de leiding van de gemeente.

[2] Zie ook de bespreking van 1 Korinthe 5:1-13 en 2 Thessalonicenzen 3:6-15 bij punt 1 van deze bijbelstudie.  Ook uit deze bijbelgedeelten blijkt dat de hele gemeente bij de uitoefening  van de tucht betrokken is.

[3] In sommige vertalingen staat in vers 15 de woorden “tegen u”. De HSV heeft vers 15 bijvoorbeeld  als volgt vertaald: ” Maar als uw broeder tegen u gezondigd heeft…” In andere vertalingen, zoals de NBG vertaling, ontbreken deze woorden. Dit heeft te maken met de grondtekst die gebruikt is bij de vertaling. Ook wanneer iemand niet rechtsreeks tegen jou persoonlijk zondigt is het aan te raden om deze procedure te volgen. Om dit beter uit te laten komen hebben we in dit geval gekozen voor de NBG-vertaling.

[4] “Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, tenzij er twee of drie getuigen zijn.” (1 Timotheus 5:19). Dit is een algemeen geldend principe. In elke situatie waarin er rechtgesproken of tucht uitgeoefend wordt, moeten er twee of drie getuigen zijn. Dit geldt in het bijzonder voor een beschuldiging tegen een ouderling. Zie Deuteronomium 17:6 en 19:15.

[5] De situatie is ingewikkelder als de broeder een familielid,  buurman of collega is. Uiteraard houdt de bijbelse opdracht om afstand te houden van iemand niet in dat ook deze natuurlijke banden volledig worden verbroken. Het enige verschil is dat je de ander niet meer als medechristen kunt benaderen.  Je kunt er geen vertrouwelijke broederlijke omgang meer mee hebben.

[6] Zie Bijbelstudie 6 over de vreze des Heeren.