De ouderlingen en de leiding van de plaatselijke gemeente

Deze Bijbelstudie gaat over de leiding van de gemeente.

De gemeente wordt geleidt door Jezus.

Hij is het hoofd van de gemeente.

  • “…Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus.” (Efeze 4:15)
  • “Want de man is hoofd van de vrouw, zoals ook Christus Hoofd van de gemeente is…” (Efeze 5:23)

Onder Jezus kent de gemeente ook menselijke leiders. Dit zijn de ouderlingen van de plaatselijke gemeenten.[1]

De ouderlingen zijn de door God aangewezen leiders van de plaatselijke gemeente.

Zij staan onder Christus, het hoofd van de gemeente. De ouderlingen zijn onderherders onder Jezus de opperherder (1 Petrus 5:1-4).

Naast de ouderlingen kent de plaatselijke gemeente ook diakenen. Diakenen[2] worden aangesteld om praktische taken uit te voeren. Bijvoorbeeld de zorg voor de armen.

1. Officieel aangesteld

Oudsten en diakenen worden in de plaatselijke gemeente officieel aangesteld. Dat gebeurt in veel gemeenten nadat de oudste of diaken door de gemeenteleden verkozen is. De aanstelling gebeurt vaak met handoplegging en gebed. [3]

  • “En toen zij in elke gemeente door het opsteken van de handen voor hen ouderlingen gekozen hadden en onder vasten gebeden hadden, droegen zij hen op aan de Heere…” (Handelingen 14:23)
  • “Om die reden heb ik u op Kreta achtergelaten, opdat u verder in orde zou brengen wat nog ontbrak, en van stad tot stad ouderlingen zou aanstellen, zoals ik u opgedragen heb.” (Titus 1:5)

Een oudste of een diaken bekleedt een kerkelijk ambt. Een ambt is een taak waarvoor je officieel aangesteld wordt.

 2. Meerhoofdig leiderschap

De gemeenten uit het Nieuwe Testament kenden een meerhoofdig leiderschap. De leiding van elke plaatselijke gemeente was in het Nieuwe Testament in handen van meerdere ouderlingen. Zie bijvoorbeeld de gemeente te Efeze (Handelingen 20:17), de gemeente te Jeruzalem (Handelingen 15:2,4) en de gemeente te Filippi (Filippenzen 1:1). In al deze plaatsen is sprake van de ouderlingen (meervoud) van de plaatselijke gemeente.

Paulus stelde in iedere gemeente die Hij gesticht had meerdere ouderlingen aan. “En toen zij in elke gemeente door het opsteken van de handen voor hen ouderlingen gekozen hadden…” (Handelingen 14:23). In de brief aan Titus draagt Paulus Titus op om op Kreta in elke stad waar een gemeente was, oudsten aan te stellen. “Om die reden heb ik u op Kreta achtergelaten, opdat u verder in orde zou brengen wat nog ontbrak, en van stad tot stad ouderlingen zou aanstellen…” (Titus 1:5) Titus moest niet slechts één ouderling per gemeente aanstellen, maar meerdere ouderlingen.

3. Ouderling en Opziener

De leiders van de plaatselijke gemeente worden in de Bijbel afwisselend ouderling en opziener genoemd. Dit zijn twee namen voor dezelfde groep christenen.

Paulus liet de ouderlingen van Efeze halen (Handelingen 20:17) en even later zegt hij tegen hen: Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft …” (Handelingen 20:28). De leiders van de gemeente te Efeze worden in :17 ouderlingen genoemd en in :28 opzieners. Zie ook Titus 1:5-7.

De naam ouderling of oudste zegt iets over de persoon. De leiders van de plaatselijke gemeente mogen geen pas bekeerden zijn. Het moeten geestelijk volwassen christenen zijn die zichzelf in de gemeente hebben bewezen. Dan kom je automatisch uit bij mensen die al langere tijd christen zijn. Vandaar het woord ouderling of oudste.

De naam opziener zegt iets over hun taak, over wat ze doen. Het is de taak van de leiders van de gemeente om opzicht uit te oefenen, toezicht te houden.

4. De taak van de ouderlingen

In het vorige punt is al genoemd dat het de taak van een ouderling is om toezicht te houden. De taak van een ouderling houdt echter nog meer in. We zullen in deze paragraaf zes dingen bespreken.

Opzicht uitoefenen, toezicht houden

  •  “Dit is een betrouwbaar woord: als iemand verlangen heeft naar het ambt van opziener, begeert hij een voortreffelijk werk. Een opziener nu…” (1 Timotheus 3:1,2)
  • Ziet dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft…” (Handelingen 20:28)
  • “De ouderlingen onder u roep ik er toe op…Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op…” (1 Petrus 5:1,2)

Zie ook Titus 1:7 en Filippenzen 1:1.

Het is de taak van een ouderling, van een opziener, om toezicht te houden op de gang van zaken in de gemeente. “Ziet dan toe…op heel de kudde” , “houd daar toezicht op”.

De ouderlingen moeten er op toezien dat alles naar Gods wil gebeurt, naar de richtlijnen uit Gods Woord. Wanneer dat niet gebeurt, moeten ze ingrijpen.

Besturen, leidinggeven, beheren

  • “Hij moet goed leiding geven aan zijn eigen huis…Want als iemand niet weet hoe hij leiding moet geven aan zijn eigen huis, hoe zal hij voor de gemeente van God zorg dragen?” (1 Timotheus 3:4,5)
  • “Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een beheerder van het huis van God…” (Titus 1:7)

 Eén van de vereisten voor een ouderling is dat hij op een goede manier leiding geeft aan zijn eigen gezin. Daar kun je uit opmaken of hij ook goed leiding zal geven aan de gemeente. Zoals het de taak van de vader is om leiding te geven aan zijn gezin, is het de taak van een oudste om leiding te geven aan de gemeente.

De Bijbel vergelijkt ouderlingen met herders (1 Petrus 5:1-4; Handelingen 20:28).  Zoals een herder voor zijn kudde uitgaat, en zijn kudde leidt, zo behoren de oudsten voor de gemeente uit te gaan en de gemeenteleden te leiden.

Zorg dragen

  • “…hoe zal hij voor de gemeente van God zorg dragen?” (1 Timotheus 3:5)

De ouderlingen behoren zich te bekommeren om de gemeente. Om het geestelijk welzijn van de leden van de gemeente.

Waken over, beschermen tegen

  • “Maar hij stuurde iemand uit Milete naar Efeze en liet de ouderlingen van de gemeente halen…Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Want dit weet ik: dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen; en dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan. Daarom: wees waakzaam…” (Handelingen 20:17,28-31)

In Handelingen 20 lezen we hoe Paulus op reis is naar Jeruzalem. Tijdens deze reis maakt hij een tussenstop in Milete. Daar laat hij de ouderlingen van de gemeente van Efeze bij zich komen. Wat volgt is een ontroerende toespraak van Paulus tot de ouderlingen van Efeze(Handelingen 20:17-38). Paulus drukt hen op het hart om waakzaam te zijn en niet toe te laten dat de gemeenteleden meegesleept worden door valse leraren. “Want dit weet ik…dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan…Daarom: wees waakzaam…” .

De ouderlingen van een gemeente behoren hun gemeente te beschermen tegen valse leraren. Tegen mensen, “die de waarheid verdraaien”. Meestal spreken valse leraren de waarheid van God niet rechtstreeks tegen, maar geven ze er net een andere draai aan. Valse leraren gaan vaak subtiel te werk.

De ouderlingen van een gemeente moeten hier bedacht op zijn en de gemeente er tegen beschermen. Dat moeten ze in de eerste plaats doen door valse leraren buiten de gemeente te houden (2 Johannes :10). Zijn de valse leraren toch in de gemeente binnengedrongen, dan moeten de oudsten leertucht uitoefenen. De oudsten moeten de valse leraar verbieden om valse leer in de gemeente uit te dragen. Als de valse leraar niet wil luisteren, moet hij uit de gemeente worden gezet (1 Timotheus 1:3, Titus 1:11). Zie voor meer informatie Bijbelstudie 56B over de leertucht. Het is ook belangrijk dat de ouderlingen de gemeente voor valse leraren waarschuwen en hun valse leringen vanuit de Bijbel weerleggen. Een andere manier waarop de ouderlingen de gemeente kunnen beschermen is door het geven van goed Bijbels onderwijs. Als iemand de leer van de Bijbel goed kent, wordt hij niet meer zo gemakkelijk meegesleept door valse leer (Efeze 4:11-14).

De gemeente beschermen tegen valse leer is een heel belangrijke taak van de ouderlingen. Valse leer en valse leraren zijn een realiteit. Zie bijvoorbeeld 2 Petrus 2:1   en 1 Johannes 4:1. Je kunt er van uitgaan dat iedere gemeente vroeg of laat met valse leer geconfronteerd zal worden. Dat was zo in Bijbelse tijden[4], maar dat is tegenwoordig niet anders. Paulus wist dit en daarom drukte hij de ouderlingen van de gemeente te Efeze op het hart om waakzaam te zijn en de gemeente te beschermen.

Weiden, zorgen voor geestelijk voedsel

  • “Maar hij stuurde iemand uit Milete naar Efeze en liet de ouderlingen van de gemeente halen…Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.” (Handelingen 20:17,28)

De oudsten hebben tot taak om de gemeente te weiden. Weiden betekent zorgen voor geestelijk voedsel.

Bidden met de zieken

  • “Is iemand onder u ziek? Laat hij dan de ouderlingen van de gemeente bij zich roepen en laten die voor hem bidden en hem met olie zalven in de Naam van de Heere.” (Jakobus 5:14)

Bidden met de zieken is speciaal de taak van de oudsten.

5. Vereisten waaraan ouderlingen moeten voldoen

In Titus 1:5-9 en 1 Timotheus 3:1-7 worden de vereisten waar een ouderling aan moet voldoen opgesomd. Een plaatselijke gemeente behoort alleen kandidaten die aan al deze eisen voldoen in overweging te nemen.

-Eisen met betrekking tot de persoon van de ouderling

In de eerste plaats worden een aantal eisen gesteld aan de persoon van de ouderling.

Een ouderling moet in alle opzichten onberispelijk zijn, er moet niets op zijn gedrag aan te merken zijn.

  • “Een opziener nu moet onberispelijk zijn, de man van één vrouw, beheerst, bezonnen, eerbaar, gastvrij…niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig niet uit op schandelijke winst, maar welwillend, niet strijdlustig en zonder geldzucht.” (1 Timotheus 3:2,3)
  • “Zo iemand moet onberispelijk zijn, de man van één vrouw…Want een opziener moet onberispelijk zijn, als beheerder van het huis van God, niet eigenzinnig, niet opvliegend, niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig, niet uit op oneerlijke winst, maar gastvrij, goedwillend, bezonnen, rechtvaardig, heilig, beheerst” (Titus 1:6-8).

Er mogen geen ernstige zonden in zijn leven zijn. Hij mag er geen meerdere vrouwen op na houden: “de man van één vrouw”. Hij mag geen alcoholprobleem hebben: “verslaafd aan veel wijn”. Hij mag niet hebzuchtig zijn en bijvoorbeeld uit winstbejag mensen oplichten: “niet uit op schandelijke winst”, “zonder geldzucht”, “niet uit op oneerlijke winst”. Hij mag geen ruziezoeker zijn of iemand met een opvliegend karakter: “niet strijdlustig”, “niet vechtlustig”, “niet opvliegend”. Hij mag niet eigenwijs zijn, of aanmatigend: “niet eigenzinnig.”

 Het is ook belangrijk dat een oudste gastvrij is. “…een opziener moet…zijn…gastvrij”

Kortom, een oudste moet een volwassen, evenwichtige christen zijn: “beheerst, bezonnen, eerbaar, gastvrij”, “welwillend”, “gastvrij, goedwillend, bezonnen, rechtvaardig, heilig, beheerst”.

 -Eisen met betrekking tot het gezin van de ouderling

Er worden ook eisen gesteld aan de gezinssituatie van de ouderling.

  • “Hij moet goed leiding geven aan zijn eigen huis, zijn kinderen onderdanig houden, in alle waardigheid. Want als iemand niet weet hoe hij leiding moet geven aan zijn eigen huis, hoe zal hij voor de gemeente van God zorg dragen?” (1 Timotheus 3:4,5)

De ouderling moet op een goede manier zijn gezin leiden. Dit is een belangrijk vereiste, want uit hoe iemand zijn gezin leidt, kan afgeleid worden hoe hij leiding zal geven aan de gemeente.
Verder moet een oudste gelovige kinderen hebben. Zijn kinderen mogen niet opstandig zijn of een losbandig leven lijden.

  • “Zo iemand moet onberispelijk zijn…gelovige kinderen hebben, die niet te beschuldigen zijn van losbandigheid of opstandigheid.” (Titus 1:6)

Het gaat hier om kinderen die nog onder het gezag van hun ouders vallen. Voor hun gedrag zijn de ouders medeverantwoordelijk.

-Geen pasbekeerde

  • “Hij mag geen pasbekeerde zijn, opdat hij niet verwaand wordt en daardoor onder het oordeel van de duivel valt.” (1 Timotheus 3:6)

-Een goed getuigenis van buitenstaanders hebben

  • “Hij moet ook een goed getuigenis hebben van buitenstaanders, opdat hij niet in opspraak komt en in een strik van de duivel terechtkomt” (1 Timotheus 3:7)

-In staat zijn om te onderwijzen en te weerleggen.

  • “iemand die zich houdt aan het betrouwbare woord, dat overeenkomstig de leer is, zodat hij bij machte is anderen te bemoedigen door het gezonde onderwijs en ook de tegensprekers te weerleggen” (Titus 1:9)
  • “Een opziener nu moet…zijn…bekwaam om te onderwijzen” (1 Timotheus 3:2)

Een ouderling moet in staat zijn om de gemeenteleden te onderwijzen in de gezonde leer. Hij moet in staat zijn om, met de Bijbel in de hand, zijn broeders en zusters te bemoedigen en te vermanen. Ook moet hij in staat zijn om valse leer te weerleggen. Hij moet “bij machte zijn”. De Bijbel spreekt over “bekwaam om te onderwijzen”. Als iemand dit niet kan, dan is hij niet geschikt om oudste te zijn. Dat betekent dat een oudste de Bijbel en vooral ook de leer goed moet kennen[5] (1 Timotheus 4:6).

-Een proefperiode

Voordat iemand tot ouderling gekozen wordt, moet hij eerst op de proef gesteld worden. Een ouderling moet iemand zijn die zich in de gemeente bewezen heeft.

Dit geldt zowel voor ouderlingen als voor diakenen. “Ook zij [de diakenen] moeten eerst beproefd worden; daarna mogen zij dienen, als zij onberispelijk zijn” (1 Timotheus 3:10)

“Ook zij”, dat wil zeggen, net als de oudsten moeten ook de diakenen eerst beproefd worden. Zowel oudsten als diakenen moeten zichzelf dus eerst bewijzen. Pas als ze in de gemeente hebben laten zien dat ze aan de vereisten voldoen, mogen ze aangesteld worden[6].

 

Toetsvragen

1. Wie is het hoofd van de plaatselijke gemeente?
2. Geef twee teksten waaruit blijkt dat de gemeenten in het Nieuwe Testament door meerdere ouderlingen werden geleid.
3. Wat is een kerkelijk ambt?
4. Welke kerkelijke ambten worden in het Nieuwe Testament genoemd?
5. Hoe worden ouderlingen in het Nieuwe Testament ook wel genoemd?
6. Noem drie taken van een oudste.
7. Aan welke vereisten moeten ouderlingen voldoen? Noem vijf dingen.
8. Hoe moeten de ouderlingen de gemeente beschermen tegen valse leer?
9. Waarom mag een ouderling geen pasbekeerde zijn?
10. Waarom is het zo belangrijk dat een oudste zijn Bijbel goed kent?
[1] Ouderling is de vertaling van het Griekse woord presbuteros. In de Statenvertaling en de HSV wordt het woord vertaald met ouderling, in de NBG met oudste.

[2] Het woord diaken is afgeleid van het Griekse woord diakonos. Diakonos is Grieks voor dienaar. Een diaken is een dienaar van de gemeente. Iemand die aangesteld is om een bepaald dienstwerk in de gemeente te vervullen.

[3] In Handelingen 6:1-7 wordt de aanstelling van diakenen in de gemeente van Jeruzalem beschreven. In vers 6 lezen we hoe de apostelen, de diakenen de handen oplegden. “Zij leidden hen voor de apostelen en die legden hun, nadat zij gebeden hadden, de handen op.” Waarschijnlijk gebeurde dit ook bij de aanstelling van oudsten.

[4] Het onderwerp neemt een grote plaats in, in de Bijbel. Zo zijn enkele brieven van Paulus volledig gewijd aan de weerlegging van valse leer. Onder meer de Galatenbrief, en de brief aan de Kolossenzen. Ook hele hoofdstukken uit de brieven van Paulus zijn aan weerlegging van valse leer gewijd, zie  bijvoorbeeld 1 Korinthe 15 en Filippenzen 3. Petrus doet hetzelfde, zie 2 Petrus 2. Zie ook de brief van Judas. Paulus noemt sommige valse leren zelfs bij name (2 Timotheus 2:16-18).  Jezus wees na zijn opstanding valse leer aan in de gemeente van Pergamum  (Openbaring 2:14,15).

[5] “Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid” (2 Timotheüs 3:16) Onderwijzen, verbeteren, opvoeden, bemoedigen, enzovoort, doe je doormiddel van het Woord van God. Op een andere manier kan het niet. Een oudste die zijn Bijbel niet kent, kan zijn taak niet goed uitvoeren. Hetzelfde geldt voor het “weerleggen van tegensprekers”. Hoe kun je als oudste iemand weerleggen als je zelf niet goed weet wat God in zijn Woord zegt?

[6] Het licht dus voor de hand om alleen mensen als ouderling te kiezen die al geruime tijd op een ander gebied verantwoordelijkheid hebben gedragen in de gemeente.